See how the boy is with his sister
and the other ones of his home lodge
and you can know how the man
will be with your daughter
Oral tradition Takota proverb
Mijn studie heeft derhalve tot doel inzicht te geven in de aard van het seksuele gedrag van minderjarige verdachten van seksuele delicten en de wijze waarop politie en justitie op dat gedrag reageren.
Seksueel afwijkend gedrag is in veel gevallen tevens strafbaar gedrag. Als het gaat om een minderjarige pleger is dat niet anders. Dit betekent dat de overheid en in het bijzonder justitie reageren via het jeugdstrafrecht. Over die strafrechtelijke aanpak is weinig bekend. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het jeugdstrafproces zich gewoonlijk afspeelt achter gesloten deuren. Het overigens zeer bescheiden statistisch onderzoek in Nederland naar jeugddelinquentie bevat weinig relevante informatie over de strafrechtelijke aanpak. In dit verband zij opgemerkt dat minderjarigen die seksuele delicten plegen een bijzondere positie innemen omdat de rechter kan besluiten tot een civielrechtelijke afdoening. De ondertoezichtstelling, als meest toegepaste kinderbeschermingsmaatregel, heeft namelijk tot gevolg dat justitie afziet van een strafrechtelijke aanpak.Het strafrecht voor jeugdigen is gebaseerd op de resocialisatie van de pleger. Sinds een halve eeuw is dit het voornaamste doel van het jeugdstrafrecht. De Commissie Overwater formuleert dit streven door op te merken dat het accent van kinderstraf(proces)recht niet zozeer ligt op het conflict tussen de gemeenschap en de verdachte, maar veeleer op een gemeenschappelijk zoeken naar wat met het oog op het belang van de minderjarige verdachte de meest geëigende aanpak is. De commissie zei in 1951 dat het algemeen belang meebrengt dat geen minderjarige vervolgd wordt, tenzij de vervolging nuttig en noodzakelijk is.[2]
De Commissie Anneveldt onderschreef deze resocialisatiegedachte in 1982.[3] Volgens de vergadering van de procureursgeneraal zou de opvatting in de jaren tachtig zijn geweest dat strafrechtelijk gezien minderjarigen zo lang mogelijk buiten het justitiële systeem gehouden moeten worden, en dat de hulpverlening, als daartoe aanleiding is, de voorkeur verdient boven een zuiver strafrechtelijke benadering. Dit welzijnsmodel is volgens de nieuwe richtlijn verlaten.[4] Voor een strafrechtelijke benadering van minderjarigen die seksuele delicten plegen, zijn mijns inziens enkele argumenten te vinden. Zo lijkt het aanspreken van jeugdigen op hun eigen verantwoordelijkheid directer en duidelijker indien dat in het kader van een strafrechtelijke procedure gebeurt. Immers het strafrecht merkt het betreffende gedrag aan als normafwijkend. De vaststelling dat de minderjarige een strafbaar feit pleegt vindt dus plaats binnen de strafrechtprocedure. Ook zal een poging tot het herstellen van een rechtmatige toestand niet mogelijk blijken bij de oplegging van de ondertoezichtstelling als kinderbeschermingsmaatregel.[5] Het slachtoffer kan zich voorts in het strafproces vrij eenvoudig voegen om zodoende schadevergoeding te verkrijgen. Tot slot zal uit mijn studie blijken dat het jeugdstrafrecht een breed scala aan reactie en sanctiemogelijkheden kent. Deze sanctiemogelijkheden kunnen een justitieel kader bieden waarbinnen behandeling mogelijk is.
Buitenlands onderzoek toont aan dat tijdig signaleren van en adequaat reageren op deviant seksueel gedrag van een minderjarige de beste bijdrage is aan het voorkomen van toekomstig ernstiger seksueel deviant gedrag.[6] Bij een gebrek aan gegevens kan men zich geen oordeel vormen over de vraag of er een adequate reactie plaatsvindt. In dat kader is van belang te onderzoeken wat de aard is van het seksuele handelen waarvoor de politie de minderjarigen aanhoudt. Welke jongeren maken zich schuldig aan het plegen van seksuele delicten? Hoe vaak komen deze daden voor en hoe groot is het risico van recidive?
Ook is het nuttig te weten hoe politie en justitie op dergelijke zaken reageren. Het blijkt dat met betrekking tot aard en omvang van deze zaken de kennis vanuit de strafrechtelijke invalshoek onvolledig is. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert uitsluitend sterk gegeneraliseerde cijfers over jeugddelinquentie. Ten tweede is weinig bekend over de effecten van de justitiële aanpak in termen van wel of geen recidive. De indruk bestaat dat justitiële autoriteiten de problematiek van de minderjarige zedendelinquenten onvoldoende onderkennen en dat de reactie op het gedrag van deze jongeren niet gebaseerd is op heldere inzichten en een duidelijk beleid.Dit onderzoek kan uiteraard niet alle bestaande onduidelijkheden en onvolkomenheden in de aanpak van deviant seksueel gedrag van minderjarigen oplossen. Wel wil ik met mijn onderzoek bijdragen aan een beter inzicht in de aard van het strafbare deviante gedrag van minderjarige zedendelinquenten en de wijze waarop politie en justitie op dat gedrag reageren. Voor een goed begrip van het verschijnsel `deviant seksueel gedrag van minderjarigen' zal eerst een schets worden gegeven van enkele seksuologische (hoofdstuk 2) en criminologische (hoofdstuk 3) aspecten. De forensische seksuologie kent psychiatrische, psychologische, pedagogische en criminologische elementen. Aangezien een jurist er voor dient te waken zichzelf niet als deskundige op het gedragswetenschappelijke terrein aan te merken, is de in de gedragswetenschappelijke hoofdstukken besproken materie uitsluitend bedoeld als introductie. Met deze hoofdstukken is beoogd de jurist kennis te laten maken met enkele seksuologische vraagstukken. Mijn studie heeft niet de pretentie een volledig uitgewerkte ontwikkelingspsychologische beschouwing te geven. Een verhandeling die tijdelijk of persisterend deviant seksueel gedrag verklaarbaar maakt, is in mijn studie dan ook niet haalbaar. Een dergelijke theorievorming wordt gaarne overgelaten aan psychiaters en psychologen.[7] In Nederland is vooralsnog weinig exploratief descriptief onderzoek verricht naar psychiatrische en psychologische kenmerken van minderjarige zedendelinquenten. Mijn empirisch onderzoek naar de justitiële afdoening van minderjarige verdachten in Amsterdam is niet bedoeld als een dergelijk onderzoek. Veeleer dient dit onderzoek gezien te worden als het in kaart brengen van justitiële interventie bij deviant seksueel gedrag, vertoond door personen jonger dan achttien jaar. In hoofdstuk 6 zal ik de belangrijkste bevindingen van dat onderzoek weergeven.
Aldus is de achtergrond geschetst waartegen de bestaande strafwetgeving met betrekking tot het verschijnsel minderjarige zedendelinquenten in hoofdstuk 4 wordt gepresenteerd en geanalyseerd. De bepalingen van de titel Misdrijven tegen de zeden van het Wetboek van Strafrecht bedreigen welbeschouwd elke seksuele activiteit van jongeren onder de zestien jaar. Seksueel contact tussen leeftijdgenoten is daarmee evenzeer een strafbaar feit als een contact tussen een meerderjarige en een minderjarige. Binnen de strafrechtsdogmatiek is echter niet alleen het feit dat een persoon een strafbaar feit heeft begaan voldoende. Er zal ook sprake moeten zijn van schuld bij de dader. Deze schuld legitimeert het strafrechtelijk sanctioneren. Om een persoon schuldig te verklaren zijn samenvattend drie elementen vereist. Ten eerste moet de persoon alle bestanddelen van de delictsomschrijving hebben vervuld. Ten tweede moet er sprake zijn van wederrechtelijkheid. Tot slot moet de dader ook een verwijt gemaakt kunnen worden, er moet sprake zijn van schuld. In hoofdstuk 5 over het jeugdstrafrecht zal ik betogen welk verwijt naar mijn mening noodzakelijk is als basis voor het opleggen van een maatregel ter behandeling van de minderjarige zedendelinquent. Vervolgens ga ik na welke mogelijkheden het jeugdstrafrecht biedt om te reageren op strafbaar seksueel gedrag van minderjarigen.Middels een onderzoek over de jaren 19911996 in de politieregio Amsterdam/Amstelland wordt nagegaan wat politie en justitie in concreto doen naar aanleiding van verdenkingen van strafbaar seksueel gedrag, gepleegd door minderjarigen. De opzet van het onderzoek beschrijf ik aan het begin van hoofdstuk 6, de resultaten vindt men daarna. Ten slotte wordt het geheel afgesloten met samenvattende conclusies en aanbevelingen voor de aanpak van minderjarige zedendelinquenten. Het resterende deel van hoofdstuk 1 bevat een omschrijving van enkele in het onderzoek gehanteerde begrippen. Deze uiteenzetting geeft tevens een zekere afbakening van het veld van onderzoek.
Minderjarige zedendelinquenten Omschrijving Minderjarige zedendelinquenten' omschrijf ik, in navolging van Ryan, als:De minderjarige die enige seksuele daad pleegt
(1) met een persoon van welke leeftijd dan ook,(2) tegen de wil van die persoon,
of (3) zonder dat sprake is van overeenstemming tussen pleger en de andere persoon,of (4) op een agressieve, bedreigende of exploiterende wijze.[8]
In de volgende paragrafen staat een nadere uitwerking van de elementen van deze omschrijving.
Alle personen die de achttienjarige leeftijd nog niet hebben bereikt, vallen binnen de definitie. Ook kinderen onder de twaalf jaar, die op grond van hun leeftijd niet strafrechtelijk aangesproken kunnen worden, behoren tot de groep minderjarigen.[9]
Op enkele plaatsen in deze studie gebruik ik termen als "Prepuberalen", "Pubers" en "Adolescenten". Deze namen voor personen, die óf pleger óf slachtoffer zijn, hebben betrekking op een ontwikkelingsfase en zijn niet precies te definiëren. De prepuberalen zijn personen vóór hun entree in de puberteit rond het twaalfde à veertiende levensjaar. Pubers zijn personen in de puberteit die globaal loopt van het veertiende tot het achttiende levensjaar. Adolescenten zijn de personen in de daarop aansluitende ontwikkelingsfase die tot rond het vierentwintigste levensjaar duurt. Ook gebruik ik regelmatig de term "Jeugdige". Hiermee bedoel ik voornamelijk de minderjarigen die in hun puberteit zitten.
De seksuele misdrijven zoals omschreven in de titel Misdrijven tegen de zeden van het Wetboek van Strafrecht, zijn voor de strafrechtelijke beschouwing van "Zedendelinquentie" uiteraard maatgevend. Dit onderdeel van het wetboek kent daarnaast ook enkele bepalingen in verband met het toedienen van bedwelmende middelen alsmede het delict om kinderen af te staan voor schadelijk werk. Deze delicten worden algemeen niet als seksueel getinte gedragingen aangemerkt en vallen derhalve buiten mijn definitie van minderjarige zedendelinquenten. Mijn studie richt zich op minderjarigen die enkele met name genoemde strafbare feiten hebben gepleegd. Deze seksuele delicten hebben betrekking op de delictsomschrijvingen van de artikelen 239 exhibitionisme, 242 seksueel binnendringen, 243 seksueel binnendringen bij wilsonbekwame, 244 seksueel binnendringen bij kind jonger dan twaalf jaar, 245 seksueel binnendringen bij persoon tussen twaalf en zestienjarige leeftijd, 246 aanranding, 247 ontucht met wilsonbekwame of persoon jonger dan zestien jaar, 248 strafverzwarende omstandigheden, 248ter (verleiding tot) ontucht met minderjarige en 249 Sr ontucht met misbruik van gezag.
Plegers van andere delicten waaruit een verontrustende deviantie spreekt, vallen buiten de bespreking van de door mij onderzochte groep minderjarige zedendelinquenten."Dierenmishandeling" en "Bestialiteit",[10] sadistische mishandeling van mensen en xe "Necrofilie"necrofilie zijn volgens het wetboek namelijk geen seksuele misdrijven.[11] Ik berust in deze constatering bij de begripsbepaling en merk deze strafbare feiten in het hiernavolgende slechts op als indicatie van mogelijke deviante seksuele ontwikkeling.
In het spraakgebruik wordt het begrip "Delinquent" niet altijd in de zuiver juridische betekenis gebruikt. Volgens Van Sloun is er alleen sprake van een delinquent indien er een schuldigverklaring heeft plaatsgevonden. Delinquentie is immers afgeleid van het latijnse woord delinquens, wat betekent: schuldige. Indien het strafrechtelijk apparaat zorgt voor de schuldigverklaring, is de labeling van het begrip delinquentie voltooid en daarmee de cirkel rond.[12] Het begrip delinquent(en) gebruik ik in deze studie niet altijd in zijn zuivere betekenis. Soms duid ik met de term een grotere groep personen aan die seksuele delicten hebben gepleegd terwijl niet per definitie een strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden.
Onder het begrip "Seksuele daad" of activiteit worden alle handelingen verstaan die een fysiologische reactie (opwinding of bevrediging) teweegbrengen bij de pleger. "Pleger" is de persoon die seksuele activiteiten ontplooit. Voorbeelden van seksuele activiteiten van minderjarigen zijn betasting, wrijven, uitkleden, oraal/genitaal contact of seksueel binnendringen waarbij een andere persoon aanwezig is of object van handeling is. "Seksueel binnendringen" omvat alle vormen van binnendringen van mond, anus of vagina met hetzij vingers, penis of een artificieel hulpmiddel. Daarnaast bestaan er zogenaamde "Handsoff" daden waaronder men verstaat `exhibitionisme' (zie artikel 239 Sr), "Voyeurisme" (het gluren of bespieden van anderen zonder dat zij daartoe toestemming hebben gegeven), "Frottage" (tegen iets of iemand `oprijen' ten behoeve van een seksuele stimulans), "Fetisjisme" (seksuele afwijking waarbij lustgevoelens alleen worden opgewekt door voorwerpen die met het seksuele niet of slechts indirect in verband staan) en het voeren van obscene gesprekken alsmede andere vormen van ongewenste intimiteiten en/of buiten proportionele expliciete seksuele preoccupatie.[13] Met uitzondering van exhibitionisme vallen de "Handsoff" handelingen buiten mijn begripsbepaling van zedendelinquentie. Deze keuze laat onverlet de constatering uit voornamelijk Engelstalige studies dat deze `handsoff' handelingen een duidelijke indicatie zijn voor seksuele deviantie.
Over deviant seksueel gedrag merk ik hier slechts op dat de leeftijd of het geslacht van de andere persoon niet bepalend is voor de vraag of er sprake is van "Deviantie". Het begrip deviant seksueel gedrag wordt in het hoofdstuk over seksuologie nader omschreven. In samenhang met de andere bestanddelen van de definitie kan de leeftijd wellicht wel een indicatie zijn voor de soort afwijking van de pleger. Het leeftijdsverschil tussen pleger en slachtoffer kan een aanwijzing geven voor een pedofiele of gerontofiele geaardheid. Bij een leeftijdsverschil van ten minste vijf jaar tussen twee minderjarigen in een seksueel contact, heb ik een weerlegbaar vermoeden van overwicht door de oudste opgevat. Er is in die gevallen in beginsel geen sprake van vrije wilsbepaling door de jongste en dus geen vrijwilligheid. Dat is in beginsel anders bij seksuele contacten met iemand uit de `peergroup'. Een persoon uit de "Peergroup" is iemand uit de groep van belangrijke gelijken. De jeugdige behoort, dan wel rekent zich tot deze groep leeftijd en lotgenoten.
Typerend voor het onderscheid tussen legitiem seksueel contact en seksueel misbruik is de wil van het slachtoffer. In seksueel contact tussen leeftijd en lotgenoten zijn de vragen naar vrijwilligheid en toestemming voor de specifieke seksuele activiteiten van essentieel belang. De wil van het slachtoffer is echter moeilijk te bepalen en zal derhalve afgeleid moeten worden uit geobjectiveerde elementen. Het feit dat het slachtoffer aangifte doet kan een indicatie zijn. Verder zal uit het getuigenverhoor van het slachtoffer moeten blijken in hoeverre en/of op welk moment de wil tot het seksuele contact niet aanwezig was.
In het verlengde van de wilsbepaling wordt beoordeeld of de seksuele daden in overeenstemming zijn met wat de deelnemers voorafgaand aan het gebeuren hebben afgesproken. Dit moet gewogen worden tegen de mate waarin het slachtoffer kon begrijpen wat werd voorgesteld. Hierbij behoort wederom een geobjectiveerde toetsing plaats te vinden van de situatie op het moment van de seksuele activiteiten naar wat een persoon van dezelfde leeftijd, geestelijke ontwikkeling, algemene ontwikkeling, functioneren en ervaring zou begrijpen. De overeenstemming moet zijn geënt op kennis van de maatschappelijke norm en een afweging van die norm met wat wordt voorgesteld. Een bewustzijn van mogelijke consequenties en alternatieven is daarnaast noodzakelijk. In de afweging speelt ook een rol of er een vooronderstelling en/of (stilzwijgende) afspraak bestaat tussen partijen. Dit is relevant als partijen afspreken dat zij een verzoek tot iets willen of niet willen gelijkwaardig zullen respecteren. Tot slot bestrijkt de vraag naar overeenstemming ook het ongedwongen/vrijwillig tot de keus komen alsmede de afwezigheid van een psychische stoornis.[14]
De afwezigheid van wilsovereenkomst wordt tegenwoordig in het strafrecht ook aangenomen indien er sprake is van een `andere Feitelijkheid". Over deze andere feitelijkheid merkt de minister van Justitie op dat iemand die onder invloed van drugs of alcohol is, zo bedreigend kan overkomen dat men zich niet durft te verzetten. Verder is de minister van mening dat de feitelijkheid wel zo bedreigend moet zijn dat het slachtoffer er ook echt door gedwongen wordt, dus geen weerstand kan bieden.[17] Ook de deur van een vertrek afsluiten kan aangemerkt worden als andere feitelijkheid.[18] In mijn studie beschouw ik tevens de vraag of een numeriek overwicht van de plegers is op te vatten als een bedreiging of andere feitelijkheid.
Voor de beoordeling of er sprake is van een exploiterende wijze wordt voornamelijk gekeken naar de omschrijving van verleiding zoals genoemd in artikel 248ter Sr. In navolging van deze strafrechtelijke bepaling zal het aanbieden van geld, snoep, voorrechten of vriendschap een indicatie zijn voor een exploiterende wijze.Het boek is onderverdeeld in twee delen, met ieder een eigen perspectief. Het eerste deel, de hoofdstukken 2 en 3, heeft een gedragswetenschappelijk perspectief. In hoofdstuk 2 Seksuologie geef ik een aantal van de psychiatrische en psychologische factoren aan die in de literatuur zijn gevonden. Het daarop volgende hoofdstuk geeft een meer criminologische visie weer op het bestaan van seksuele delinquentie. Het tweede deel bevat een juridische beschouwing over de (strafrechtelijke) benadering van minderjarige zedendelinquenten. Hoofdstuk 4 handelt over de wijze waarop het strafrecht seksuele delicten kwalificeert. Hoofdstuk 5 informeert de lezer over de mogelijkheden die het jeugdstrafrecht biedt om op het plegen van strafbare feiten door minderjarige zedendelinquenten te reageren. In hoofdstuk 6 zijn de resultaten van het empirisch onderzoek te vinden. Ik kom in hoofdstuk 7 samenvattend tot enkele conclusies met betrekking tot het strafrechtelijke kader waarbinnen behandeling van minderjarige zedendelinquenten mogelijk is.
[2]Rapport Commissie Overwater (1951) p.9.
[3]Sanctierecht voor Jeugdigen, Rapport van de Commissie Herziening strafrecht voor jeugdigen, Commissie Anneveldt (1982) p.13.
[4]Modelbrief van de procureursgeneraal aan de hoofdofficieren van justitie d.d. 25 maart 1986 deel I. Een nieuw beleid is verwoord in: College van procureursgeneraal, Richtlijn verbaliseringsbeleid minderjarigen (politiesepot), 13 maart 1996, Stcrt 1996, 168, i.w.tr. 2 mei 1996.
[5]Zie over dit doel Remmelink (1996) p.250 en M.P. Vrij (18951955) afscheidsoratie Ter effening, 25 oktober 1947.
[6]Groth (1981) p.36; Longo (1983); Fehrenbach (1986); Becker (1988); National Task Force on Juvenile Sexual Offending (1988) & (1993).
[7]Psychiater Frits Bruinsma heeft in zijn boek De jeugdige zedendelinquent, Diagnostiek, rapportage en behandeling Utrecht (1996) Uitgeverij SWP, hiertoe een aanzet gegeven.
[8]Ryan (1991) p.3.
[9]Artt. 77a Sr, 488 Sv, 1:233 BW. Zie over zeer jonge plegers: Johnson (1989) p.187.
[10]Dierenmishandeling artikel 254 lid 1 oudSr. De pleger die seks met dieren bedrijft kan onder omstandigheden vervolgd worden voor artikel 36 Gezondheids en welzijnswet voor dieren. Deze bepaling vervangt artikel 455 Sr, zie Wet van 24 september 1992, Stb. 1992, 585 i.w.tr. 1 september 1996. Zie ook NoyonLangemeijerRemmelink (hierna: NLR) aant.1 bij titel XIV.
[11]Lijkschennis is overigens op zich geen strafbaar feit. Justitie zou de necrofiel hooguit kunnen vervolgen voor artikel 150 Sr: het opgraven, wegnemen, verplaatsen of vervoeren van het lijk.
[12]Sloun (1988) p.137 ageert tegen de terminologie gebezigd door Andriessen (1985). Delinquere = ontbreken of te kort komen, een misslag of fout begaan, misdoen.
[13]Vgl. Ryan (1991) p.3.
[14]National Adolescent Perpetrator Network (1988): consent: agreement including all of the following: (1)understanding what is proposed based on age, maturity, developmental level, functioning, and experience; (2)knowledge of societal standards for what is being proposed; (3)awareness of potential consequences and alternatives; (4)assumption that agreements or disagreements will be respected equally; (5)voluntary decision; [and] (6)mental competence.
[15]NLR aantek.5 bij art. 242, zie verder het hoofdstuk Zedenwetgeving.
[16]NLR aantek.3 bij art. 81.
[17]MvA 13 juli 1989, TK 19881989, 20930 nr.5 p.11, 17.
[18]xe "HR 13 juni 1995, rolnr.99603, NJB 1995, 103"HR 13 juni 1995, rolnr.99603, NJB 1995, 103.